Prof. Vanhaverbeke: “Open innovatie is een ‘win-win’ omdat het om tweerichtingsverkeer gaat”

Open innovatie is een concept dat al een tijdje bestaat maar waarvoor de belangstelling pas vrij recent in een stroomversnelling kwam. Wim Vanhaverbeke, professor digitale strategie en innovatie bij de Universiteit Antwerpen, is specialist in open-innovatiemanagement en digitale strategieën. Hij deelt met ons zijn inzichten over de troeven van open innovatie en co-creatie... en over mogelijke obstakels.
Wat verstaat men onder Open innovatie? En waarom kwam dit concept maar recentelijk echt in de belangstelling?
Open innovatie is een vorm van innoveren waarbij een bedrijf waardevolle ideeën zowel van binnen als van buiten de organisatie gebruikt. Om te innoveren vertrouwt het dus niet alleen op zijn interne kennis of middelen, maar haalt het ook ideeën uit externe bronnen door kennis te delen en/of samen te werken met andere bedrijven of organisaties. Het concept is zo’n 20 jaar geleden beschreven door Henry Chesbrough in zijn boek ‘Managing Open Innovation’. Volgens hem kan open innovatie gebruikt worden om de productkwaliteit en variëteit te vergroten, alsook om de tijd te verkorten die nodig is om nieuwe producten op de markt te brengen.
Het concept vond relatief traag ingang. Een aantal industriële takken zoals high tech, farma consumer goods en automotive beten de spits af. In die high-end sectoren is research en ontwikkeling risicovol en duur. En de kennis evolueert zo snel dat grote bedrijven niet noodzakelijk kunnen volgen: zij kunnen niet overal in investeren. Voor hen is het van belang om specifieke kennis in te sourcen en te integreren. Open innovatie is voor hen voordelig want ze kunnen het investeren in nieuwe technologieën en de marktrisico’s overlaten aan hightech startups die gefinancierd worden door venture capitalists.
Van hun kant kunnen deze kleine bedrijven hun kennis beter ‘leveragen’ en genieten van de productiecapaciteit en wereldwijde aanwezigheid van de grote bedrijven.
Grote bedrijven hebben echter ook heel wat ongebruikte technologie op schap. Met open innovatie kunnen ze die verzilveren via licensieoverdracht of via het oprichten van spin-offs. Het is een win-winsituatie, omdat het om tweerichtingsverkeer gaat.
Is het resultaat van open innovatie altijd co-creatie?
Ze kan inderdaad leiden tot het samen ontwikkelen en ontwerpen van nieuwe producten, maar ook tot een beter gebruik van bestaande technologie. Met licentieoverdracht kan men die in andere domeinen toepassen dan waarvoor ze ontwikkeld werd.
Co-creatie is niet alleen nuttig voor grote bedrijven maar ook voor kmo’s. Een mooi voorbeeld is dat van de West-Vlaamse producent van fietsenonderdelen Curana. Dat bedrijf bouwde een open innovatiestrategie met verschillende partners uit, waardoor het sneller dan wie ook in de branche geheel nieuwe producten kon ontwerpen.
Open innovatie is dus niet alleen voor grote bedrijven weggelegd?
Zeker niet. Open innovatie kan succesvol toegepast worden in kleine bedrijven, zoals het voorbeeld van Curana aangeeft. De samenwerking brengt niet alleen verschillende competenties samen maar ze laat ook toe om onderzoeks- en ontwikkelingskosten te delen. Ook kmo’s kunnen dus open innovatie toepassen om te groeien.
Zij zijn echter vaak niet bekend met het concept. Daarom zet de overheid initiatieven op – bijvoorbeeld via VLAIO, het Agentschap Innoveren en Ondernemen – om open innovatie te stimuleren. Dat kan rechtstreeks door bedrijven te laten samenwerken; en onrechtstreeks door specialisten en speerpuntclusters in te schakelen als intermediair tussen de gebruikers en aanbieders van technologie.
Log!Ville, bijvoorbeeld, is een efficiënte manier om bedrijven en organisaties met elkaar in contact te brengen. Bedrijven zitten vaak met vragen waarvoor oplossingen bestaan die ze echter niet kennen. Door hen een ontmoetingsplaats aan te bieden kunnen ze de de nieuwste technologie opsnuiven en de nodige contacten leggen om vooruitgang te boeken.
Is open innovatie succesvoller in een nationale of regionale context dan in een internationale omgeving?
Ja en neen. Imec, bijvoorbeeld, is succesvol in zijn aanpak om wereldwijd partners in de micro-elektronica te laten samenwerken waarbij het als spil fungeert. Bij het opzetten van dergelijke netwerken is schaal nodig. Maar je hebt ook succesvolle lokale initiatieven zoals de ‘living labs’ van het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) waarin de overheid samen met lokale bedrijven en eindgebruikers innovatief onderzoek stimuleert. Er zijn veel andere interessante initiatieven in Vlaanderen... Te veel om op te noemen.
Kmo-managers hebben vaak liever lokale samenwerkingen, mede omwille van de sociaal-culturele achtergrond. Bij hen is vaak handgeklap voldoende om een deal af te sluiten. Zij gaan af op vertrouwen. Internationale samenwerkingen of contracten met grote bedrijven gaan vaak gepaard met kilo’s juridische documenten die onder meer de IP’s - de intellectuele eigendomsrechten - regelen.
Is het aspect Intellectual Property de grootste rem voor open innovatie?
De kennis komt van buiten het bedrijf of wordt samen ontwikkeld met andere bedrijven en dan volgt onmiddellijk de vraag wie de IP’s bezit. Uw bedrijf? Uw partner? Beide samen? Die vraag is niet altijd gemakkelijk te beantwoorden. Via ‘smart contracting’ hoeft de kennis niet altijd in eigendom zijn van een of meerdere partijen om het commercieel gebruik ervan te garanderen. Maar in het innovatielandschap is dat voorlopig nog een blinde vlek voor veel bedrijven.
Een andere rem is de praktische organisatie van de samenwerking. Meestal schakelen kleine bedrijven zeer snel maar hebben ze weinig financiële middelen om een lang ontwikkelingsproces aan te kunnen. Grote bedrijven zijn logger en het innovatieproces duurt langer, maar ze hebben de middelen wel. In principe werken kmo’s dus beter met kmo’s samen, al hoeft dat niet altijd het geval te zijn. Mits goede afspraken kunnen grote en kleine bedrijven goed samenwerken.
Kan het gebrek aan vertrouwen open innovatie niet eveneens afremmen?
Bedrijven laten niet graag het achterste van hun tong zien omdat ze vrezen voor kennislekkages. Partners zouden inderdaad vertrouwelijke informatie onbewust of zelfs bewust met derden kunnen delen. Dankzij Chatham House Rules bijvoorbeeld (er zijn ook andere mogelijkheden) kan men ervoor zorgen dat gevoelige informatie niet naar buiten komt. Men creëert als het ware een gesloten ruimte waarbinnen aan open innovatie wordt gedaan.
Stel dat een bedrijf een probleem heeft waar het geen oplossing voor vindt en dat zijn positie in de markt kan bedreigen. Partners kunnen op basis van de Chatham-regels onderling en met de boeken open dat probleem bespreken zonder voor lekken te hoeven vrezen. Iedereen is beschermd omdat disciplinaire maatregelen zijn voorzien.
Prof. Wim Vanhaverbeke (UAntwerpen).